VERSLAG AAN DE KONING
Sire,
Het koninklijk besluit dat de Regering aan U voorlegt, beoogt de uitvoering van een aantal artikelen van het Wetboek van economisch recht (hierna: WER) die betrekking hebben op het voeren van de boekhouding van de boekhoudplichtige ondernemingen zoals gedefinieerd in artikel III.82 WER. Dit koninklijk besluit is de samenvoeging van een aantal uitvoeringsbesluiten tot een meer coherent geheel.
Artikel 4 van de wet van 17 juli 2013 voegde Boek III in het WER, waaronder titel 3 (algemene verplichtingen van de ondernemingen). De bepalingen van de boekhoudwet van 17 juli 1975 werden opgenomen in de artikelen III.82 tot en met III.95 in hoofdstuk 2 van deze titel. In het kader van de hervorming en modernisering van het ondernemingsrecht werd getracht de boekhoudverplichtingen zoveel mogelijk af te stemmen op het gemoderniseerde ondernemingsbegrip, waarbij de bepalingen noch afhankelijk kunnen zijn van het publiek- of privaatrechtelijke statuut van de betrokken onderneming, noch van de vraag of al dan niet met winstoogmerk wordt gehandeld.
Bijgevolg kwam onderhavig uitvoeringsbesluit tot stand na een grondige analyse van een aantal bestaande uitvoeringsbesluiten: het koninklijk besluit van 12 september 1983 (I) tot uitvoering van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen, het koninklijk besluit van 12 september 1983 (II) tot bepaling van de minimumindeling van een algemeen rekeningenstelsel (MAR) alsook het koninklijk besluit van 26 juni 2003 (II) betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen en het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen. Onderhavig ontwerp van koninklijk besluit bevat zodoende de artikelen die betrekking hebben op het voeren van de boekhouding, het houden en bewaren van boeken en de minimumindeling van een algemeen rekeningenstelsel. De overige artikelen uit deze koninklijke besluiten die verband houden met de opstelling en de neerlegging van de jaarrekening zullen later worden ondergebracht in een uitvoeringsbesluit bij het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen (hierna: WVV). De concordantietabel in bijlage geeft een overzicht van welke artikelen uit de eerder vermelde koninklijke besluiten bij deze herschikking in onderhavig ontwerp tot koninklijk besluit werden opgenomen. Inhoudelijk werden, behoudens een aantal aanpassingen ter vereenvoudiging, geen verdere aanpassing aangebracht.
Artikelsgewijze bespreking
Artikelen 1, 2 en 3.
Deze artikelen betreffen een uitvoering van artikel III.85, § 1, van het WER en omvatten de regels voor het voeren van een vereenvoudigde boekhouding door natuurlijke personen, organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, vennootschappen onder firma en gewone commanditaire vennootschappen.
Artikel 1 legt het bedrag van de omzet vast dat niet mag worden overschreden wanneer de hiervoor vermelde organisaties een vereenvoudigde boekhouding willen voeren. Artikel 2 legt uit hoe dit bedrag kan worden bepaald in geval van een boekjaar van minder of meer dan 12 maanden. In artikel 3 ten slotte wordt uitgelegd hoe organisaties die met hun bedrijf aanvangen tijdens het eerste boekjaar het al dan niet overschrijden van dit bedrag dienen te toetsen.
Artikelen 4 tot en met 8.
De artikelen 4 en 5 werden opgenomen ter uitvoering van artikel III.87, § 2, tweede lid, van het WER en omvatten enerzijds de regels voor het houden en bewaren van boeken voor alle boekhoudplichtige ondernemingen, aangevuld met een bijzondere bepaling voor wat betreft het ongesplitst dagboek voor verenigingen en stichtingen die een vereenvoudigde boekhouding voeren.
Artikelen 9 tot en met 11.
Deze artikelen, ter uitvoering van artikel III.84, zevende lid, van het WER, hebben betrekking op de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel voor boekhoudplichtige ondernemingen andere dan verenigingen en stichtingen. Dit is het rekeningenstelsel dat in de huidige wetgeving in de bijlage van het koninklijk besluit van 12 september 1983 (II) tot bepaling van de minimumindeling van een algemeen rekeningenstelsel is terug te vinden.
Deze artikelen vormen de uitvoering van artikel III.84, zevende lid, WER. Het is dan ook duidelijk dat deze artikelen geen toepassing vinden op de boekhoudplichtige ondernemingen waarvoor artikel III.84, zevende lid, WER niet geldt. In het bijzonder gelden deze artikelen aldus onder meer niet voor:
- de boekhoudplichtige ondernemingen die een onderneming zijn in de zin van artikel I.1, eerste lid, (a) of (c) WER, de vennootschappen onder firma en de gewone commanditaire vennootschappen, bedoeld in artikel III.85 WER. Met andere woorden, de boekhoudplichtige ondernemingen die een vereenvoudigde boekhouding mogen voeren, moeten de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel niet volgen en dit ingevolge de expliciete uitsluiting op grond van artikel III.85, § 1 WER;
- de ondernemingen bedoeld in artikel III.95, § 1, WER. Ook voor deze ondernemingen is artikel III.84, zevende lid, WER niet van toepassing en dit ingevolge een expliciete uitsluiting vermeld in artikel III.95, § 1, WER;
- de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen. Ook voor deze ondernemingen is artikel III.84, zevende lid WER niet van toepassing en dit ingevolge een expliciete uitsluiting vermeld in artikel III.95, § 2, WER.
Artikelen 12 tot en met 13.
Deze artikelen, ter uitvoering van artikel III.84, achtste lid, van het WER, hebben betrekking op de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel voor verenigingen en stichtingen. Hier worden behoudens een aantal vereenvoudigingen tevens een aantal aanpassingen aangebracht als gevolg van de overheveling van de boekhoudkundige verplichtingen van verenigingen en stichtingen naar het WER, met als doel te komen tot een meer uniforme regeling voor wat betreft het voeren van een boekhouding, doch er zorg voor dragend dat dit geen verzwaring van de administratieve lasten voor verenigingen en stichtingen tot gevolg heeft.
Deze artikelen vormen de uitvoering van artikel III.84, achtste lid, WER. Het is dan ook duidelijk dat deze artikelen geen toepassing vinden op de boekhoudplichtige ondernemingen waarvoor artikel III.84, achtste lid, WER niet geldt. In het bijzonder gelden deze artikelen niet voor de verenigingen en de stichtingen die een vereenvoudigde boekhouding mogen voeren en dit op grond van artikel III.85, § 2, WER.
Ik heb de eer te zijn,
Sire,
van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige
en zeer getrouwe dienaar,
De Minister van Economie,
K. PEETERS
De Minister van Justitie,
K. GEENS
De Minister van Financiën,
J. VAN OVERTVELDT
De Minister van Middenstand,
D. DUCARME
FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van economisch recht, artikelen III.82 tot en met III.95;
Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 juli 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 23 juli 2018 ;
Gelet op de adviesaanvraag binnen dertig dagen, die op 6 september 2018 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Justitie, de Minister van Economie, de Minister van Financiën, de Minister van Middenstand en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :