Oprichtingsbesluit

Gecoördineerde versie (23 mei 2018) van het Koninklijk Besluit van 21 oktober 1975 houdende de oprichting van een Commissie voor boekhoudkundige normen

Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1

Er wordt een Commissie voor Boekhoudkundige Normen opgericht.

Haar zetel is gevestigd in het arrondissement Brussel-hoofdstad. Met toepassing van artikel III.93, § 1, van het Wetboek van economisch recht heeft zij tot taak:
1° de regering en het Parlement op hun verzoek of uit eigen beweging, van advies te dienen;
2° door middel van adviezen en aanbevelingen bij te dragen tot de ontwikkeling van de leer van het boekhouden en de beginselen te bepalen van een regelmatige boekhouding.

Het verstrekken van Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht (afgekort : IBB) zoals bedoeld in artikel III.93/1, eerste paragraaf van het Wetboek van economisch recht behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van het College vermeld in artikel III.93, tweede paragraaf van datzelfde wetboek.

Artikel 2

De Commissie voor boekhoudkundige normen bestaat uit 17 leden, volgens de hierna vermelde regelen door Ons benoemd:
1° twee leden worden op voorstel van de Minister van Financiën benoemd, onder de hogere ambtenaren van de belastingbesturen;
2° een lid wordt, op een door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten voorgestelde dubbele lijst, benoemd onder de leden van haar directiecomité of haar directiepersoneel;
3° een lid wordt, op een door de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren voorgestelde dubbele lijst, benoemd onder de leden van dit Instituut;
4° een lid wordt, op een door de Raad van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten voorgestelde dubbele lijst benoemd, onder de leden van dit Instituut;
5° een lid wordt, op een door de Raad van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten voorgestelde dubbele lijst benoemd, onder de leden van dit Instituut;
6° een lid wordt benoemd op voorstel van de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, gekozen op dubbele lijsten voorgesteld door de representatieve organisaties van de Middenstand;
7° negen leden worden benoemd op grond van hun bijzondere bevoegdheid inzake boekhouding en jaarrekeningen, waarvan vier op een door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven voorgestelde dubbele lijst, twee door de Minister van Economie, een door de Minister van Justitie, een door de Minister van Begroting, en een door de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft;
8° Een lid wordt, op een door de Nationale Bank van België voorgestelde dubbele lijst, benoemd onder haar directiepersoneel of haar kaderpersoneel.

De dubbele lijsten dienen telkens te bestaan uit één Nederlandstalig en één Franstalig kandidaat-lid. Voor kandidaat-leden met het statuut van ambtenaar, geldt hiervoor de taalrol die werd bepaald bij hun aanstelling. Voor de overige kandidaat-leden wordt de taalrol bepaald op grond van de taal van het diploma, het getuigschrift, of enig ander bewijs dat het kandidaat-lid met oog op zijn benoeming voorlegt rekening houdende met de voorwaarde zoals bepaald in artikel 2, vierde lid.

De minister van Financiën moet er op toezien dat minstens één lid dat behoort tot de hogere ambtenaren van de belastingbesturen en minstens één lid dat deel uitmaakt van het College dat overeenkomstig artikel 26 van de wet van 24 december 2002 belast is met de leiding van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken bij de Federale Overheidsdienst Financiën, opgericht bij koninklijk besluit van 13 augustus 2004, deel uitmaken van de Commissie.

De voorgedragen leden van de Commissie dienen over een bewezen uitmuntende kennis van het Belgisch boekhoudrecht te beschikken.

Indien een lid van de Commissie of van het College gedurende een tijdspanne van twaalf maanden de helft van de vergaderingen niet heeft bijgewoond, is hij van rechtswege ontslagnemend. De Voorzitter brengt daarvan de minister van Economie op de hoogte die de procedure in de vervanging van het betrokken lid dient te voorzien conform respectievelijk artikel 2 en artikel 12.

Artikel 3

De leden worden voor een hernieuwbare periode van zes jaar benoemd. Bij vervanging van een lid in de loop van het mandaat, beëindigt het nieuwe lid het mandaat van diegene die hij vervangt.

Het mandaat van de leden, benoemd krachtens artikel 2, 1° tot 5°, wordt beëindigd wanneer zij de hoedanigheid verliezen krachtens dewelke zij werden voorgesteld.

De leden blijven zetelen tot voorzien wordt in hun vervanging

Artikel 4

De Voorzitter van de Commissie wordt door Ons benoemd onder haar leden, op voorstel van de minister van Economie, de minister van Financiën, de minister van Justitie en de minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft. Hij wordt in die hoedanigheid benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar.

De Voorzitter van de Commissie is tevens de Voorzitter van het College zoals bedoeld in artikel III.93, tweede paragraaf van het Wetboek van economisch recht.

De Voorzitter presideert de vergaderingen van de Commissie en het College en bereidt ze voor. Hij ziet toe op de redactie van de notulen en zorgt voor de uitvoering van de beslissingen van de Commissie en het College.

Hij staat in voor het dagelijks bestuur van de Commissie en het College en neemt hiervoor de nodige maatregelen. Hij kan het dagelijks bestuur delegeren aan een lid van het wetenschappelijk secretariaat van de Commissie.

De Voorzitter staat in voor de organisatie van het wetenschappelijk secretariaat. De Commissie neemt de bijdrage van de Nationale Bank van België bedoeld in artikel III.93/2, eerste paragraaf van het Wetboek van economisch recht in ontvangst.

Indien de Voorzitter tijdelijk verhinderd is, wordt hij vervangen door een lid door hem aangeduid, en indien dit niet is gebeurd, door het lid met de grootste anciënniteit en, in geval van gelijke anciënniteit, door het oudste lid van de Commissie respectievelijk het College.

Artikel 4bis

De oud-voorzitters en oud-leden van de Commissie die er tenminste gedurende zes jaar hebben gezeteld, mogen de eretitel van hun functie voeren.

Artikel 5

De vergoeding van de Voorzitter en van de leden van de Commissie wordt door Ons bepaald op voorstel van de minister van Economie.

Indien de Voorzitter vanuit een andere administratie of instelling naar de Commissie wordt gedetacheerd, worden de kosten van de detachering door de Commissie terugbetaald. In dat geval ontvangt de Voorzitter geen vergoeding ten laste van de Commissie, behoudens wanneer de kosten van de detachering lager zijn dan de vergoeding bedoeld in het voorgaande lid, in welk geval de vergoeding daarmee verminderd wordt.

Het recht op vergoeding van de leden van de Commissie ontstaat naar aanleiding van het bijwonen van de volledige vergadering.

Artikel 5/1

Het wetenschappelijk secretariaat wordt samengesteld door de Voorzitter. De Voorzitter staat aan het hoofd van het wetenschappelijk secretariaat en heeft er de leiding van. De leden van het wetenschappelijk secretariaat worden aangesteld in overeenstemming met de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

De lokalen van de Commissie worden door de FOD Economie ter beschikking gesteld.

De vergaderingen van de Commissie en het College worden voorbereid door de Voorzitter met de hulp van het wetenschappelijk secretariaat. Aan één van de leden van het wetenschappelijk secretariaat kan door de Voorzitter de functie van secretaris-generaal worden gegeven. De Voorzitter kan de leiding over het wetenschappelijk secretariaat delegeren aan de secretaris-generaal. De Voorzitter kan beslissen de leden van het wetenschappelijk secretariaat te laten deelnemen aan de vergaderingen van de Commissie en van het College. Zij hebben echter geen stemrecht.

Hoofdstuk 2. - De Commissie

Artikel 6

De Commissie vergadert op bijeenroeping van de Voorzitter. De oproeping daartoe vermeldt de agenda van de vergadering, die door de Voorzitter wordt opgesteld. Behalve in geval van hoogdringendheid beslist door de Voorzitter, zal deze uitnodiging ten minste vijf werkdagen voor de vergadering verstuurd worden.

De leden kunnen tot ten laatste acht werkdagen voor de aanvang van de vergadering agendapunten aanbrengen. De Voorzitter kan het agendapunt aanvaarden dan wel de agendering ervan voorleggen aan de Commissie.

Op het moment van de uitnodiging worden tevens de documenten voor de te behandelen punten ter beschikking van de leden gesteld. Bijkomende documenten worden, in voorkomend geval, later maar vóór de vergadering ter beschikking van de leden gesteld.

De Commissie beraadslaagt alleen dan geldig als ten minste negen leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Een afwezig lid kan aan een ander lid een schriftelijke volmacht geven voor een bepaalde stemming. Deze schriftelijke volmacht wordt ten laatste bij aanvang van de vergadering aan de Voorzitter bezorgd. De volmacht dient in elk geval te vermelden of het lid het al dan niet eens is met een bepaald ontwerp. Elk lid kan slechts voor twee andere leden een schriftelijke volmacht indienen.

Artikel 7/1

De Commissie beslist in principe in consensus. Indien dit niet mogelijk blijkt en indien de Voorzitter daartoe het initiatief neemt, beslist ze bij eenvoudige meerderheid. Bij staking van stemmen is de stem van de Voorzitter doorslaggevend. De aanbevelingen en adviezen geformuleerd krachtens artikel III.93, eerste paragraaf, 2° van het Wetboek van economisch recht worden echter uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden. Voor de berekening van de vereiste meerderheid worden de onthoudingen niet meegeteld. De aanbevelingen en adviezen van de Commissie zijn gemotiveerd.

De publicatie van elk advies wordt systematisch voorafgegaan door de publicatie van een ontwerpadvies zodat elke belangstellende de kans heeft binnen een door de Commissie bepaalde termijn te reageren. Deze termijn bedraagt minimum 10 werkdagen.

Als een ontwerpadvies of advies wordt goedgekeurd bij meerderheidsstemming, wordt het met redenen omkleed afwijkend standpunt van het betrokken lid of de betrokken leden, met vermelding van zijn of hun naam, opgenomen in het ontwerpadvies of advies en mee gepubliceerd.

Het is de leden van de Commissie verboden aanwezig te zijn bij een beraadslaging over zaken waarbij zij een rechtstreeks of zijdelings persoonlijk belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een rechtsreeks persoonlijk belang hebben.

Als de Commissie een advies met algemene draagwijdte aflevert, is er geen sprake van een persoonlijk belang.

Artikel 7/2

Als een dringende beslissing dient genomen te worden en het onmogelijk blijkt om op korte termijn een voldoende aantal leden te laten vergaderen of als, als gevolg van een vergadering, een nieuwe versie van een ontwerpadvies of ontwerp van aanbeveling aan de leden moet voorgelegd worden, kan de Voorzitter beslissen de leden schriftelijk te raadplegen.

In geval van schriftelijke procedure wordt aan de leden minstens twee werkdagen toegekend om hun standpunt te bepalen.

De Voorzitter zal een vergadering van de Commissie beleggen als ten minste vier leden schriftelijk melden dat ze niet akkoord gaan met het ontwerpadvies of ontwerp van aanbeveling dat hun werd bezorgd.

Artikel 7/3

De Commissie verspreidt haar adviezen, ontwerpadviezen en aanbevelingen via haar website en jaarverslag alsook via de media die zij bepaalt.

Artikel 8

De Commissie mag in haar schoot werk- en studiegroepen oprichten; ze mag de hulp van deskundigen en het advies van derden vragen. Deze deskundigen kunnen toegelaten worden tot de vergaderingen van de Commissie indien de Commissie aldus beslist. Zij hebben echter geen stemrecht.

De werkgroepen worden opgericht bij beslissing van de Commissie na beraadslaging conform de artikelen 6 en 7/1. Werkgroepen kunnen enkel opgericht worden voor de voorbereiding van thematische of bijzonder complexe adviezen of voor de voorbereiding van wetgeving of specifieke reglementering. De Commissie bepaalt de agenda van de werkgroepen.

In elke werkgroep zetelen ten minste twee Commissieleden of één Commissielid en één lid van het wetenschappelijk secretariaat. Een Commissielid of een lid van het wetenschappelijk secretariaat neemt het voorzitterschap waar.

De werkgroepen kunnen enkel rapporteren aan de Commissie. Er wordt periodiek en minstens trimestrieel gerapporteerd aan de Commissie over de stand van zaken van de werkzaamheden van de werkgroepen. Op het einde van de opdracht, wordt een schriftelijk verslag voorgesteld aan de Commissie door de Voorzitter van de werkgroep.

De leden van de werkgroepen en de deskundigen kunnen worden bezoldigd met een zitpenning gelijk aan deze vastgesteld met toepassing van artikel 5 voor de leden van de Commissie.

Artikel 9

De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Ministers die bevoegd zijn voor Economie, Middenstand, Justitie en Financiën.

De Commissie maakt jaarlijks haar activiteitenverslag bekend, waarin tevens de rekeningen van de Commissie worden opgenomen.

Artikel 10

...

Artikel 11

Alleen de Voorzitter van de Commissie heeft de bevoegdheid het standpunt van de Commissie uit te drukken of de Commissie te vertegenwoordigen.

Als de Voorzitter verhinderd is, kan hij daartoe een lid van de Commissie of een lid van het wetenschappelijk secretariaat aanduiden.

Hoofdstuk 3. - Het College

Artikel 12

Met het oog op het afleveren van Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht wordt in de schoot van de Commissie door Ons een College geïnstalleerd.

Het College bestaat uit de Voorzitter van de Commissie en vier Collegeleden aangeduid onder de leden van de Commissie:
1° een lid aangeduid door de minister van Economie;
2° een lid aangeduid door de Minister van Financiën dat deel uitmaakt van het College dat overeenkomstig artikel 26 van de wet van 24 december 2002 belast is met de leiding van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken bij de Federale Overheidsdienst Financiën, opgericht bij koninklijk besluit van 13 augustus 2004;
3° een lid aangeduid door de minister van Justitie;
4° een lid aangeduid door de minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft.

Artikel 13

Het College vergadert op bijeenroeping van de Voorzitter. De oproeping daartoe vermeldt de agenda van de vergadering, die door de Voorzitter wordt opgesteld. Behalve in geval van hoogdringendheid beslist door de Voorzitter, zal deze uitnodiging ten minste vijf werkdagen voor de vergadering verstuurd worden.

Samen met de uitnodiging worden de documenten voor de te behandelen punten ter beschikking van de leden gesteld. Bijkomende documenten worden, in voorkomend geval, later maar vóór de vergadering ter beschikking van de leden gesteld.

Het College beraadslaagt alleen dan geldig als ten minste vier leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Een afwezig lid kan aan een ander lid een schriftelijke volmacht geven voor een bepaalde stemming. De volmacht dient in elk geval te vermelden of het lid het al dan niet eens is met een bepaald ontwerp. Deze schriftelijke volmacht wordt ten laatste bij aanvang van de vergadering aan de Voorzitter bezorgd. Elk lid kan slechts voor één ander lid een schriftelijke volmacht indienen. De beraadslaging kan, als alle leden van het College daarmee instemmen, op voorstel van de Voorzitter schriftelijk worden gehouden.

Het is de leden van het College verboden aanwezig te zijn bij een beraadslaging over zaken waarbij zij een rechtstreeks of zijdelings persoonlijk belang hebben of waarbij hun echtgenoot of echtgenote, hun samenwonende partner of hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk belang hebben.

Artikel 14

Behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag zulks rechtvaardigt, wordt de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar.

De Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht geldt niet langer:
1° indien de voorwaarden waaraan de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht is onderworpen, niet of niet langer vervuld zijn;
2° indien blijkt dat de situatie of de verrichtingen door de aanvrager onvolledig of onjuist omschreven zijn, of indien essentiële elementen van de verrichtingen niet werden verwezenlijkt op de door de aanvrager omschreven wijze;
3° in geval van wijziging van de bepalingen van het Unierecht of van het interne recht die van toepassing zijn op de door de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht beoogde situatie of verrichting;
4° indien blijkt dat de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht niet in overeenstemming is met de bepalingen van het unierecht of van het interne recht.

Bovendien is de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht niet meer geldig wanneer de voornaamste gevolgen van de situatie of de verrichtingen gewijzigd zijn door een of meer ermee verband houdende of erop volgende elementen, die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn toe te schrijven aan de aanvrager.

Elke aanvraag met eenzelfde strekking die verband kan houden met de door het College toegekende Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht ingediend bij een binnenlandse of buitenlandse overheid tijdens de periode gedurende dewelke de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht wordt toegepast, alsmede elke beslissing die ermee verband houdt, moet onverwijld worden medegedeeld aan het College met het oog op de toepassing van dit artikel.

Artikel 15

Het College beslist over een Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht bij eenvoudige meerderheid. De Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht zijn gemotiveerd.

Artikel 16

Het College is gehouden toepassing te maken van de adviezen van de Commissie. Het College vraagt advies aan de Commissie in die gevallen waar geen wettelijke of reglementaire bepalingen voorhanden zijn en de Commissie nog geen advies heeft over gegeven. In dat geval behandelt de Commissie deze vraag bij hoogdringendheid.

Artikel 17

Alleen de Voorzitter van de Commissie heeft de bevoegdheid het standpunt van het College uit te drukken of het College te vertegenwoordigen.

Als de Voorzitter verhinderd is, kan hij daartoe een lid van het College of een lid van het wetenschappelijk secretariaat aanduiden.

Hoofdstuk 4. - Uitvoering

Artikel 18

De minister van Economische Zaken, de minister van Financiën, de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de Middenstand zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.