COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

CBN-advies 2018/18 – Going concern - Waarderingsregels bij de stopzetting of gedeeltelijke stopzetting van het bedrijf van een onderneming 

Advies van 11 juli 20181  

Inleiding

Bij de vaststelling en de toepassing van de waarderingsregels wordt er vanuit gegaan dat de onderneming haar bedrijf zal voortzetten (going concern).2 De waarderingsregels steunen aldus op de idee dat ondernemingen in beginsel een onbeperkte levensduur hebben. Door met deze continuïteitsveronderstelling rekening te houden wordt de onderneming in de jaarrekening voorgesteld als een dynamische entiteit die op lange termijn haar doelstellingen kan verwezenlijken. In die optiek kan zij bijgevolg niet louter worden beschouwd als een op een zeker ogenblik bestaand vermogen.3

Indien het bestuursorgaan van een onderneming besluit om haar bedrijf geheel of gedeeltelijk stop te zetten of indien er niet meer kan van worden uitgegaan dat de onderneming haar bedrijf zal voortzetten, moeten de waarderingsregels dienovereenkomstig worden aangepast.4  Bij een stopzetting geldt in het bijzonder dat:

  • de oprichtingskosten volledig worden afgeschreven;
  • voor de vaste en de vlottende activa zo nodig aanvullende afschrijvingen of waardeverminderingen moeten worden geboekt om de boekwaarde terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde;
  • een voorziening moet worden gevormd voor de kosten die verbonden zijn aan de beëindiging van de werkzaamheden.5

Op die manier wordt het vermogen van de onderneming voorgesteld in de staat van discontinuïteit waarin zij zich bevindt. Dit laat belanghebbenden toe na te gaan of de onderneming op korte termijn aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen (terugbetaling van de schulden, betaling van de opzeggingsvergoedingen, enz.).

Het bestuursorgaan van de onderneming is aldus verplicht om jaarlijks, bij het opstellen6  van de jaarrekening, na te gaan of de toepassing van de waarderingsregels in een veronderstelling van continuïteit nog gerechtvaardigd is. Met onderhavig advies verduidelijkt de Commissie de elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij deze beoordeling. Tevens licht de Commissie toe hoe de onderneming verslag moet uitbrengen over deze beoordeling. Ten slotte zal worden ingegaan op de boekhoudkundige verplichtingen van ondernemingen die zich in een situatie van discontinuïteit of gedeeltelijke discontinuïteit bevinden. Onder gedeeltelijke discontinuïteit wordt verstaan de stopzetting van een bedrijfsonderdeel of een vestiging van de onderneming. In dat geval gelden de regels vermeld in de randnummers 2 en 3 voor de activa, de passiva en de verplichtingen die betrekking hebben op dat bedrijfsonderdeel of die vestiging.7

Stopzetting bedrijf, bedrijfsonderdeel of vestiging

Stopzetting van het bedrijf, bedrijfsonderdeel of vestiging door een vrijwillige beslissing

Vrijwillige stopzetting van de activiteiten of een deel van de activiteiten

De eerste situatie waarin een onderneming vrijwillig, al dan niet ingevolge een beslissing tot invereffeningstelling, beslist haar bedrijf geheel of gedeeltelijk stop te zetten, zal normaal gezien weinig problemen opleveren. De beslissing tot stopzetting is immers een beslissing die toekomt aan het bestuursorgaan. Bijgevolg zal het bestuursorgaan in principe bij een dergelijke vrijwillige stopzetting bij het opstellen van de jaarrekening steeds zonder problemen kunnen oordelen of de continuïteitsveronderstelling nog gerechtvaardigd is. Op het ogenblik dat de beslissing8 tot stopzetting van het bedrijf is genomen, verkeert de onderneming immers in een staat van discontinuïteit en moet zij haar waarderingsregels aanpassen. 

Vrijwillige ontbinding van een vennootschap

De beslissing tot ontbinding van een vennootschap heeft niet steeds de onmiddellijke stopzetting van het geheel of een deel van de activiteiten van de vennootschap tot gevolg. Dergelijke verderzetting van de activiteiten blijkt ook expliciet uit de wettelijke verslaggevingsverplichtingen die het bestuursorgaan heeft bij het opmaken van een ontbindingsvoorstel. Het bestuursorgaan heeft de verplichting om aan het ontbindingsvoorstel, dat moet worden voorgelegd aan de algemene vergadering die over de ontbinding beslist, een staat van activa en passiva te voegen die niet meer dan drie maanden voordien is vastgesteld en is opgemaakt volgens de bepalingen van het KB W.Venn.9  

Het W.Venn. stelt hierbij expliciet: “voor de gevallen waarin de vennootschap besluit haar activiteiten te beëindigen of indien niet langer kan worden uitgegaan dat de vennootschap haar bedrijf zal verderzetten, wordt voornoemde staat, behoudens met redenen omklede afwijking, opgesteld conform de waarderingsregels vastgesteld ter uitvoering van artikel 9210 ”. In het CBN-advies 2011/8 - Verslaggeving bij ontbinding en vereffening heeft de Commissie er reeds op gewezen dat het bestuursorgaan kan verantwoorden dat bij de ontbinding van de vennootschap een waardering in discontinuïteit op grond van artikel 28, § 2 KB W.Venn. niet wordt toegepast op het geheel of een deel van de boekhoudposten. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als bepaalde onderdelen van de activiteiten nog zouden worden voortgezet gedurende verschillende jaren. Het bestuursorgaan zou ook kunnen verantwoorden dat geen enkele correctie wordt aangebracht op grond van artikel 28, § 2 KB W.Venn. als de reële mogelijkheid bestaat dat de ontbinding tot geen gehele of gedeeltelijke economische discontinuïteit van de activiteit zal leiden, bv. wanneer ernstige vooruitzichten bestaan van overdracht van het geheel of een deel van de exploitatie aan een andere onderneming die de exploitatie zal voortzetten. Deze afwijking van artikel 28, § 2 KB W.Venn. moet uiteraard worden verantwoord in de toelichting.11

Stopzetting van het bedrijf om andere redenen

Naast de vrijwillige stopzetting van het bedrijf, een bedrijfsonderdeel of een vestiging kan zich de situatie voordoen dat de onderneming haar waarderingsregels moet aanpassen doordat “er niet meer kan van worden uitgegaan dat de [onderneming] haar bedrijf zal voortzetten12  en de onderneming zich aldus in een situatie van discontinuïteit bevindt. Hier is het minder duidelijk wanneer deze situatie van discontinuïteit precies optreedt.

Terwijl de vrijwillige stopzetting zowel betrekking kan hebben op een bedrijf in haar geheel, een bedrijfsonderdeel of een vestiging kan de zinssnede “er niet meer kan van worden uitgegaan dat de [onderneming] haar bedrijf zal voortzetten” volgens de Commissie uitsluitend betrekking hebben op de onderneming in haar totaliteit. Deze gedwongen stopzetting kan vooreerst het gevolg zijn van financiële of economische moeilijkheden maar kan voor een rechtspersoon daarnaast ook het gevolg zijn van een gerechtelijke ontbinding of van een ontbinding van rechtswege. Hierna wordt alleen nader ingegaan op deze eerste situatie. 

Naar de mening van de Commissie zal een onderneming zich pas in een situatie bevinden waarin er niet meer kan van worden uitgegaan dat de onderneming haar bedrijf zal voortzetten, als er geen reële kans meer bestaat op een redding van de onderneming. De beoordeling hierover is de bevoegdheid van het bestuursorgaan. Zolang er enkel onzekerheid bestaat over de continuïteit moet het bestuursorgaan de jaarrekening opstellen met toepassing van de waarderingsregels in de veronderstelling van continuïteit. In dit geval meent de Commissie dat in de toelichting van de jaarrekening wel een passende verklaring moet worden opgenomen waarin wordt vermeld welke de gebeurtenissen zijn die een risico inhouden voor de continuïteit van de onderneming. De Commissie meent dat in deze verklaring tevens moet worden aangegeven welke herstelmaatregelen het bestuur van de onderneming heeft genomen om het hoofd te bieden aan deze risico’s (zie infra). 

Minnelijk akkoord of gerechtelijke reorganisatie

Een vennootschap die zich in een procedure van minnelijk akkoord of gerechtelijke reorganisatie bevindt in de zin van de artikelen 15, 16 en volgende van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen13  (hierna: WCO), dient haar jaarrekening in beginsel op te stellen met toepassing van de waarderingsregels in de veronderstelling van continuïteit. Deze procedures hebben immers het herstel van de onderneming in moeilijkheden tot doel, en zolang er een realistische kans is op het herstel van de vennootschap moet zij een waardering in continuïteit hanteren. De door het bestuursorgaan in het kader van de WCO te nemen maatregelen ter waarborg van de continuïteit van de onderneming moeten een minimumduur dekken van twaalf maanden.14  De Commissie merkt op dat zij reeds meerdere adviezen heeft uitgebracht met betrekking tot de WCO15 .

De jaarlijkse beoordeling van de continuïteitsveronderstelling

Uit de verplichting voor een onderneming om haar waarderingsregels aan te passen wanneer zij beslist haar bedrijf stop te zetten of wanneer er niet meer kan van worden uitgegaan dat zij haar bedrijf zal kunnen voortzetten, volgt dat het bestuursorgaan jaarlijks bij het opstellen van de jaarrekening moet onderzoeken of zij de jaarrekening over het boekjaar nog kan opstellen met toepassing van de waarderingsregels in de veronderstelling van continuïteit. De hypothese van de bedrijfscontinuïteit veronderstelt dat de onderneming in staat is om haar activiteiten verder te zetten in de voorzienbare toekomst.

Continuïteitsveronderstelling: tijdshorizon van twaalf maanden

De Belgische boekhoudreglementering bevat geen bepalingen over de in aanmerking te nemen termijn voor de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling16 . Niettemin oordeelt de Commissie dat de continuïteit van de onderneming door het bestuursorgaan redelijkerwijze moet worden beoordeeld over een periode van ten minste twaalf maanden te rekenen vanaf de afsluitdatum van het boekjaar. De Commissie inspireert zich voor deze minimumperiode op de internationale financiële rapporteringsstandaarden17  die gelden dienaangaande. 

De beoordeling of het bestuursorgaan haar onderzoek effectief kan beperken tot een periode van twaalf maanden is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. 

  1. Zo zullen bijvoorbeeld gebeurtenissen of omstandigheden die zich met zekerheid zullen voordoen of manifesteren na de periode van twaalf maanden en van materieel belang zijn, in principe mee moeten worden opgenomen in de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling.
  2. Wanneer het zich voordoen of het zich manifesteren van deze gebeurtenissen of ontwikkelingen na de periode van twaalf maanden daarentegen erg onzeker is, dan zal het bestuursorgaan, rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden en met het materieel belang ervan, moeten beoordelen of deze elementen moeten worden onderzocht en al dan niet mee worden opgenomen bij de continuïteitsbeoordeling.

Continuïteitsbeoordeling op balansdatum

Toestand op de balansdatum – ook indien elementen pas gekend na balansdatum

Bij de jaarlijkse beoordeling van de continuïteitsveronderstelling dient het bestuursorgaan in principe rekening te houden met alle gebeurtenissen, omstandigheden en feiten die haar op dat ogenblik bekend zijn en die betrekking hebben op het boekjaar dat wordt afgesloten. Dit zijn in het bijzonder de financiële, operationele en de overige omstandigheden en gebeurtenissen die een materiële invloed kunnen hebben op de continuïteitsprognose van het bestuursorgaan.

Het bestuursorgaan dient hierbij rekening te houden met alle gebeurtenissen die verband houden met een bepaalde situatie die reeds op de balansdatum bestond, maar die pas bekend worden tussen de afsluitdatum en het ogenblik waarop de jaarrekening wordt opgesteld.

Gebeurtenissen na balansdatum

De waarderingsregels die worden voorgeschreven bij de stopzetting van het bedrijf18  mogen niet worden toegepast wanneer de stopzetting van het bedrijf te wijten is aan een gebeurtenis die zich heeft voorgedaan na balansdatum maar vóór het ogenblik waarop de jaarrekening wordt opgesteld en die geen direct verband houdt met een situatie die reeds bestond op balansdatum. 

De verplichting om in de jaarrekening steeds een getrouw beeld te geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de onderneming, vereist echter wel dat het bestuursorgaan deze feiten vermeldt in de toelichting en hierin aangeeft dat deze feiten hebben geleid of zullen leiden tot het stopzetten van de activiteiten binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de afsluitdatum van het boekjaar. De Commissie beveelt aan dat het bestuursorgaan in dit geval in de toelichting ook een staat van activa en passiva moet opnemen die is opgesteld met toepassing van de waarderingsregels die gelden in het geval van discontinuïteit19 .

Voorbeeld

De enige en niet-verzekerde fabriek van een textielvennootschap brandt af na de afsluitdatum van het boekjaar, maar vóór het ogenblik waarop de jaarrekening over dit boekjaar wordt opgesteld door het bestuursorgaan. Ten gevolge van deze brand zal de vennootschap haar bedrijf binnen het jaar noodgedwongen moeten stopzetten. Deze gebeurtenis houdt geen direct verband met het afgesloten boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft. In dit geval meent de Commissie dat de jaarrekening moet worden opgesteld in een continuïteitsveronderstelling, ondanks het feit dat het bestuursorgaan op dat ogenblik al zeker is dat er niet langer kan van worden uitgegaan dat de vennootschap haar bedrijf zal kunnen voortzetten. Voor het vaststellen van de waarderingsregels moet immers rekening worden gehouden met alle voorzienbare risico’s, mogelijke verliezen en ontwaardingen, ontstaan tijdens het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens voorgaande boekjaren, zelfs indien deze risico’s, verliezen of ontwaardingen slechts gekend zijn tussen de balansdatum en het ogenblik waarop de jaarrekening door het bestuursorgaan van de vennootschap wordt opgesteld20 . Met gebeurtenissen die niet ”ontstaan” zijn tijdens het boekjaar of voorgaande boekjaren, kan in de balans- en de resultatenrekening over dit boekjaar bijgevolg geen rekening worden gehouden.

Zoals hierboven reeds werd gesteld, vereist de verplichting om in de jaarrekening een getrouw beeld te geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vennootschap dat het bestuursorgaan de brand vermeldt in de toelichting bij de jaarrekening en hierbij aangeeft dat deze gebeurtenis heeft geleid of zal leiden tot het stopzetten van het bedrijf van de vennootschap. De Commissie beveelt aan om in de toelichting een staat van activa en passiva op te nemen die is opgesteld met toepassing van de waarderingsregels die gelden ingeval van discontinuïteit21 .

Verslaggeving over de beoordeling van continuïteitsveronderstelling

Het handhaven van de continuïteitsveronderstelling is gerechtvaardigd en bij de beoordeling werden geen materiële onzekerheden vastgesteld die aanzienlijke twijfel kunnen doen rijzen over het vermogen van de onderneming om haar continuïteit te waarborgen

Indien bij de jaarlijkse beoordeling het bestuursorgaan tot de bevinding komt dat de continuïteitsveronderstelling zonder meer gerechtvaardigd is en het bestuursorgaan geen materiële onzekerheden heeft vastgesteld die verband houden met gebeurtenissen of omstandigheden die aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de onderneming om haar continuïteit te waarborgen, dan wordt de jaarrekening over het boekjaar opgesteld met toepassing van de gewone waarderingsregels (going concern). Wat betreft de te hanteren waarderingsregels bij de opstelling van de jaarrekening geldt er immers een vermoeden dat de onderneming haar bedrijf zal voortzetten22

In de toelichting bij de jaarrekening dient het bestuursorgaan in principe geen bijzondere informatie te verstrekken over deze beoordeling. De Commissie wil in dit kader echter opmerken dat deze vrijstelling van de verplichting om bijzondere informatie te verstrekken over de beoordeling van de continuïteit van de onderneming geen afbreuk doet aan de algemene verplichtingen die aan de vennootschappen worden opgelegd voor het opstellen van het jaarverslag in de artikels 94 en volgende van het W.Venn.23

Het handhaven van de continuïteitsveronderstelling is gerechtvaardigd maar bij de beoordeling werden materiële onzekerheden vastgesteld die aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de onderneming om haar continuïteit te waarborgen

Wanneer het bestuursorgaan oordeelt dat de onderneming weliswaar wordt getroffen door materiële onzekerheden die verband houden met gebeurtenissen of omstandigheden die aanzienlijke twijfel doen rijzen over het vermogen van de onderneming om haar continuïteit te waarborgen, maar zij er tevens van overtuigd is dat de onderneming in de toekomst het hoofd kan bieden aan deze onzekerheden, dan is het gerechtvaardigd dat de jaarrekening over het boekjaar wordt opgesteld met toepassing van de gewone waarderingsregels (going concern)24 .

Wanneer het bestuursorgaan vaststelt dat er belangrijke ontwikkelingen zijn die het verder bestaan van de onderneming mogelijk, of zelfs waarschijnlijk, ernstig in het gedrang zouden kunnen brengen, is grote voorzichtigheid geboden bij de verslaggeving teneinde te voldoen aan het getrouwe beeld.25  Veelal zal het aangewezen zijn om naast de opstelling van de jaarrekening in continuïteit in de toelichting van de jaarrekening een balans- en resultatenrekening op te nemen in discontinuïteit. De Commissie neemt hierbij als voorbeeld een onderneming die een belangrijke onderneming als enige klant heeft. Deze klant heeft een grote reorganisatie kenbaar gemaakt die waarschijnlijk (maar niet zeker) een grote impact zal hebben op het bedrijf van de onderneming. Het is evenwel nog niet zeker dat het bedrijf effectief zal worden getroffen aangezien de grote klant meerdere belangrijke toeleveranciers heeft en het nog niet duidelijk is welke toeleverancier zal worden getroffen.

Naar mening van de Commissie moet in de toelichting bij de jaarrekening van de onderneming, in het kader van het getrouwe beeld, steeds een omstandige verklaring worden opgenomen waarin wordt uiteengezet welke materiële onzekerheden de continuïteit van de onderneming bedreigen. De Commissie meent dat hierin in voorkomend geval tevens moet worden uiteengezet welke herstelmaatregelen de onderneming reeds heeft genomen en/of gepland om aan deze onzekerheden het hoofd te bieden.

Het handhaven van de continuïteitsveronderstelling is niet langer gerechtvaardigd

Indien het bestuursorgaan bij de beoordeling van de continuïteit van de onderneming heeft vastgesteld dat het bevoegde orgaan heeft beslist het bedrijf stop te zetten ten gevolge van gebeurtenissen en omstandigheden die in een rechtstreeks verband staan met het boekjaar waarover de jaarrekening moet worden opgesteld, of indien er, ten gevolge van zulke gebeurtenissen en omstandigheden, niet langer kan van worden uitgegaan dat de onderneming haar bedrijf zal voortzetten, dan kan de jaarrekening niet langer worden opgesteld uitgaande van de hypothese in continuïteit.

In deze gevallen moet de jaarrekening worden opgesteld met toepassing van waarderingsregels die worden aangepast, zodat op die manier rekening wordt gehouden met de stopzetting van het bedrijf (discontinuïteit)26 . In het bijzonder geldt dat:

  1. de oprichtingskosten volledig moeten worden afgeschreven;
  2. voor de vaste en vlottende activa zo nodig tot aanvullende afschrijvingen of waardeverminderingen wordt overgegaan om zodoende de boekwaarde van deze activa terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde;
  3. een voorziening moet worden gevormd voor de kosten die verbonden zijn aan de beëindiging van de werkzaamheden, inzonderheid voor de aan het personeel uit te keren vergoedingen.

In de toelichting wordt onder de samenvatting van de waarderingsregels vermeld dat deze werden aangepast, omdat de onderneming zich niet langer in een staat van continuïteit bevindt.

Bijzondere rapporteringsverplichtingen bij de vennootschappen

Ten slotte wijst de Commissie erop dat de vennootschappen ook nog gehouden zijn enkele bijzondere rapporteringsverplichtingen te respecteren. Zo verplicht artikel 96, § 1, 6° W.Venn. de vennootschappen27  een verantwoording op te nemen in het jaarverslag wanneer uit de balans een overgedragen verlies blijkt of wanneer uit de resultatenrekening gedurende twee opeenvolgende boekjaren een verlies van het boekjaar blijkt. Voor de niet-genoteerde kleine28  vennootschappen moet deze verantwoording worden opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening.29  

  • 1Onderhavig advies is tot stand gekomen nadat een ontwerpadvies op 9 mei 2018 ter publieke consultatie werd gepubliceerd op de website van de CBN.
  • 2Artikel 28, § 1, derde lid KB W.Venn.
  • 3N. LYBAERT, J-P. MAES en K. VAN HULLE, Handboek boekhoud- en jaarrekeningrecht, Brugge, die Keure, 2015, 323.
  • 4Artikel 28, § 2, tweede en derde lid KB W.Venn.
  • 5Artikel 28, § 2, tweede lid KB W.Venn.
  • 6Naast deze verplichte jaarlijkse beoordeling door het bestuursorgaan wijst de Commissie op de bepalingen van artikel 138 W.Venn. omtrent de meldingsverplichtingen van de commissarissen bij het vaststellen van gewichtige en overeenstemmende feiten die de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen brengen. In dat geval moet het bestuursorgaan beraadslagen over de maatregelen die moeten worden genomen om de continuïteit van de onderneming gedurende een redelijke termijn te vrijwaren. Indien geen commissaris benoemd is en wanneer gewichtige en overeenstemmende feiten de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen brengen, moet het bestuursorgaan, eveneens beraadslagen over de maatregelen die moeten worden genomen om de continuïteit van de onderneming gedurende een redelijke termijn te vrijwaren.
  • 7Artikel 28, § 2, derde lid KB W.Venn.
  • 8De Commissie merkt hierbij op dat het bestaan van een tijdsverschil tussen het nemen van de beslissing door het bevoegde orgaan en het formaliseren van deze beslissing, geen aanleiding mag zijn om de waardering in discontinuïteit uit te stellen tot op het ogenblik van het formaliseren van de beslissing.
  • 9Artikel 181 W.Venn.
  • 10Zijnde het KB W.Venn.
  • 11Voetnoot 3, CBN-advies 2011/8 – Verslaggeving bij ontbinding en vereffening.
  • 12Artikel 28, § 2, lid 2 in fine KB W.Venn.
  • 13Met ingang van 1 mei 2018 werd de WCO opgeheven en werden de bepalingen over de gerechtelijke reorganisatie overgeheveld naar het Boek XX Insolventie van ondernemingen van het Wetboek van economisch recht.
  • 14Zie ook paragraaf 33-34 en 72 van de Interinstitutenaanbeveling inzake de opdrachten voor de bedrijfsrevisor, de externe accountant, de externe belastingconsulent, de externe erkende boekhouder of de externe boekhouder-fiscalist in het kader van de artikels 10, vijfde lid, 12, § 1, vijfde lid, en 17, § 2, 5° en 6° van de WCO .
  • 15CBN-advies 2011/9 – Invloed van het buitengerechtelijk minnelijk akkoord en de gerechtelijke reorganisatie op de schulden en vorderingen; CBN-advies 2016/20 – Leveranciersschulden en schulden aan de overheid in het kader van een WCO
  • 16Artikel 28, § 1, derde lid KB W.Venn.
  • 17Zie ook IAS 1 Presentatie van de jaarrekening, paragraaf 26.
  • 18Artikel 28, § 2 KB W.Venn.
  • 19I.c. de waarderingsregels vermeld in artikel 28, § 2 KB W.Venn.
  • 20Artikel 33, eerste lid KB W.Venn.
  • 21Artikel 28, § 2 KB W.Venn.
  • 22Artikel 28, § 1 KB W.Venn.
  • 23In dit kader kan in het bijzonder worden verwezen naar artikel 96, 1° van het W.Venn. dat bepaalt dat in het jaarverslag ten minste een getrouw overzicht moet worden verstrekt van de ontwikkeling en de resultaten van het bedrijf en van de positie van de vennootschap, alsmede een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee zij geconfronteerd wordt.
  • 24Artikel 28, § 1 KB W.Venn.
  • 25Artikel 24 KB W.Venn.
  • 26Artikel 28, § 2 KB W.Venn.
  • 27Andere dan de niet-genoteerde kleine vennootschappen, de vennootschappen onder firma, de gewone commanditaire vennootschappen, de coöperatieve vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid waarvan alle onbeperkt aansprakelijke vennoten natuurlijke personen zijn, de economische samenwerkingsverbanden, en de landbouwvennootschappen, tenzij het gaat om één van de in artikel 92, § 3, 1°, 2°, 4° of 6° van het W.Venn. bedoelde vennootschappen.
  • 28Met inbegrip van de microvennootschappen.
  • 29Artikel 94, tweede lid W.Venn.