COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

CBN advies 1-5 Bis - Bijkantoren en centra van werkzaamheden in België van ondernemingen naar buitenlands recht – Begrip

Verschillende buitenlandse ondernemingen hebben in België een vestiging opgericht die tot taak heeft diensten te verlenen aan ondernemingen binnen de groep. Deze diensten kunnen diverse vormen aannemen : management service, voeren van de boekhouding, reclame, coördinatie en controle van de werkzaamheden van de ondernemingen behorend tot de groep, enz... Vaak treedt deze vestiging op als het hoofdkwartier voor de ondernemingen van de groep die zich binnen een welomschreven geografisch gebied bevinden. 

Wanneer deze vestiging niet is opgericht als een afzonderlijke rechtspersoon, rijst de vraag of zij te beschouwen is als een bijkantoor of een centrum van werkzaamheden in de zin van artikel 1, tweede lid van de boekhoudwet, met in bevestigend geval als gevolg dat zij een boekhouding moet voeren overeenkomstig de boekhoudwet en haar uitvoeringsbesluiten. 

Verschillende vragen werden terzake aan de Commissie gesteld. 

De Commissie heeft vooreerst verwezen naar haar advies 1/5 (Bulletin nr. 3) waarin zij heeft te kennen gegeven dat de woorden «bijkantoor» en «centrum van werkzaamheden» die in artikel 1, tweede lid, van de boekhoudwet worden gebruikt, naar haar oordeel dezelfde betekenis hebben als de gelijkaardige bewoordingen in artikel 198 Venn. W. Krachtens dit artikel moeten de buitenlandse vennootschappen die in België een bijkantoor gevestigd hebben onder meer hun jaarrekening in België openbaar maken. Het Hof van Cassatie heeft het begrip «bijkantoor» waarnaar in artikel 198 Venn. W. wordt verwezen geïnterpreteerd onder meer in een arrest van 18 december 1941. Eén van de kenmerken die door het Hof als essentieel worden beschouwd opdat een vestiging een bijkantoor zou zijn in de zin van artikel 198 Venn. W. is dat de buitenlandse vennootschap via deze vestiging geregeld handelingen moet verrichten die tot haar maatschappelijke activiteit behoren. De vraag werd nu gesteld of dit vereiste zo moet worden geïnterpreteerd dat een vestiging slechts als een bijkantoor kan worden beschouwd indien de buitenlandse vennootschap er een eigen handelsactiviteit uitoefent, dit wil zeggen zelf goederen verkoopt of diensten verleent. 

De Commissie heeft terzake willen benadrukken dat de werkzaamheid van een vestiging die een coördinerende of dienstverlenende rol vervult binnen eenzelfde groep niet losgemaakt mag worden van het economisch bedrijf van de buitenlandse vennootschap in haar geheel. Zo moeten handelingen die door de vestiging worden gesteld zoals de aanwerving van personeel, het huren van kantoren, het aanschaffen van de noodzakelijke kantoorinrichtingen, enz. geplaatst worden binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de buitenlandse vennootschap. Juist zoals artikel 2, tweede lid, Wetboek van Koophandel bepaalt dat elke verbintenis van kooplieden als een daad van koophandel moet worden beschouwd, behoudens tegenbewijs, zo ook moet worden aangenomen dat een vestiging van een buitenlandse handelsonderneming die in België geregeld handelingen stelt in het kader van de normale werkzaamheid van de buitenlandse onderneming, een handelsbedrijf uitoefent en als een bijkantoor moet worden beschouwd, met als gevolg dat zij aan de boekhoudwetgeving onderworpen is. 

Essentieel daarbij is niet zozeer het objectief karakter van deze handelingen als daden van koophandel maar de finaliteit van deze handelingen die gericht zijn op de normale uitoefening door de buitenlandse onderneming van haar bedrijf.