COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

CBN-advies 107/3bis - Verplichtingen voortvloeiend uit brugpensioen


In een vorig advies1  onderstreepte de Commissie dat, wanneer een onderneming, in het kader van de conventionele brugpensioenregeling ingevoerd krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 november 1974, bepaalde werknemers op pensioen stelt, zij krachtens artikel 19 van het besluit van 8 oktober 1976 een passende voorziening moet vormen voor de verbintenissen die zij aangaat ten opzichte van haar werknemers.

De stelling van dit advies werd overgenomen door het koninklijk besluit van 12 september 1983 dat, in voornoemd artikel 19, bij de verplichtingen waarvoor een voorziening moet worden gevormd, de verplichtingen heeft ingevoegd die op een onderneming rusten inzake brugpensioenen.

De vraag werd gesteld op welk tijdstip deze voorziening moet worden gevormd : bij het afsluiten van de collectieve arbeidsovereenkomst waarbij de brugpensioenregeling wordt ingevoerd, bij de betekening van de opzegging aan de op pensioen gestelde werknemer ? of op de dag waarop de werknemer effectief stopt met werken ?

Naar het oordeel van de Commissie komt zomin de datum van de invoering van de brugpensioenregeling als de datum van het effectieve vertrek van de werknemer in aanmerking. De betrokken collectieve overeenkomst heeft immers slechts patrimoniale gevolgen in zover en vanaf de dag waarop er op grond daarvan individuele werknemers worden ontslagen.

De vertrekdatum van een werknemer bepaalt overigens enkel vanaf welk tijdstip de vergoeding effectief wordt uitgekeerd.

Bepalend voor de vorming van de voorziening is daarentegen de datum waarop in hoofde van de onderneming de verplichting ontstaat tot het betalen van de brugpensioenvergoeding, namelijk het tijdstip waarop het ontslag aan de werknemer wordt betekend.

 

  • 1CBN-advies 107/3 "Verplichtingen voortvloeiend uit brugpensioen" Bull. CBN nr.6, januari 1980, p.3-5.