CBN-advies 126/8 - Financiële vaste activa - Waardering - Aanschaffingswaarde met prijstoeslag
Financiële vaste activa en in het bijzonder deelnemingen worden, overeenkomstig het jaarrekeningbesluit van 8 oktober 1976, in de balans opgenomen tegen aanschaffingswaarde, na aftrek van de waardeverminderingen die hierop werden toegepast1 ,2 .
Op deze deelnemingen worden waardeverminderingen toegepast «in geval van duurzame minderwaarde of ontwaarding, verantwoord door de toestand, de rendabiliteit of de vooruitzichten van de vennootschap waarin de deelneming wordt gehouden»3 .
Aan de Commissie werd gevraagd hoe deze bepalingen kunnen of moeten worden toegepast wanneer de aanschaffingswaarde van een deelneming een «prijstoeslag» bevat.
Inzonderheid kwam het erop aan te weten of deze «prijstoeslag» :
- aan actiefzijde van de balans onder goodwill kan of moet worden geboekt en als dusdanig via een afschrijving gespreid ten laste worden genomen;
- als waardevermindering onmiddellijk kan of moet ten laste worden genomen. De vraag beperkte zich tot de niet-geconsolideerde jaarrekening.
Het begrip «prijstoeslag» impliceert het bestaan van een andere waarde ten opzichte waarvan de betaalde prijs om de deelneming te verwerven, een overschot zou vertonen. Op grond van deze andere waarde zou -via uitsplitsing van de effectief betaalde prijs voor de verwerving of via vaststelling van een onmiddellijke tenlasteneming van deze «prijstoeslag» - de betrokken deelneming in de jaarrekening van de houder moeten worden geboekt.
In dit verband weze onderstreept dat het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 niet aanvaardt. De regel eist dat activa in de jaarrekening worden geboekt tegen hun aanschaffingswaarde. Deze wordt omschreven als de tussen partijen overeengekomen prijs of de effectief gemaakte kosten voor de verwerving van deze actiefbestanddelen. Deze overeengekomen prijs of gemaakte kosten maken integraal deel uit van de aanschaffingswaarde, welke grondslagen ook werden gehanteerd om die vast te stellen.
OVER DE KWALIFICATIE VAN DERGELIJKE PRIJSTOESLAG ALS EEN OP GESPREIDE WIJZE AFTREKBARE GOODWILL
Benevens de regel waarnaar hierboven is verwezen en op grond waarvan activa moeten worden gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde, moet er ook worden op gewezen dat deze «prijstoeslag» niet onder het begrip goodwill valt, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 8 oktober 1976. Volgens die omschrijving is er sprake van goodwill, wanneer voor de verwerving van een onderneming of van een activiteitsbranche, de betaalde prijs hoger is dan de netto-waarde van de aanwezige actief- minus passiefbestanddelen. In casu slaat de aanschaffing niet op een geheel van activa en passiva, maar op een deelneming.
Weliswaar wordt op het vlak van de geconsolideerde jaarrekening het surplus van de boekwaarde van de deelneming in verhouding tot de waarde van de activa en passiva van de geconsolideerde vennootschap waarmee deze deelneming overeenstemt - inzover dit surplus niet kan worden toegerekend aan welbepaalde activa of passiva - beschouwd als een consolidatieverschil dat op grond van de zevende EEG-richtlijn op dezelfde manier moet worden verwerkt als goodwill. Dit consolidatieverschil is echter het gevolg van het feit dat welbepaalde activa en passiva in de plaats komen van een deelneming die dan ook verdwijnt, wat in de niet-geconsolideerde jaarrekening niet het geval is.
Overigens zou eenzelfde werkwijze kunnen worden gevolgd bij toepassing van de vermogensmutatiemethode, wanneer de aanvankelijke boekwaarde van de deelneming wordt aangepast op grond van de waarde van het vermogen van de vennootschap waarin de deelneming wordt gehouden. Er zij evenwel op gewezen dat de vermogensmutatiemethode in België momenteel niet mag worden gebruikt in de niet-geconsolideerde jaarrekening.
OVER DE ONMIDDELLIJKE TENLASTENEMING VAN DE PRIJSTOESLAG
De Commissie is van oordeel dat onmiddellijke tenlasteneming van de prijstoeslag niet toelaatbaar is, zomin via rechtstreekse boeking op een kostenrekening als door boeking van een waardevermindering, hetzij onmiddellijk, hetzij aan het einde van het boekjaar.
In economisch rationeel opzicht is er van betaling van een prijstoeslag slechts sprake als de betrokken deelneming voor de onderneming die ze heeft verworven, een bijzondere waarde vertegenwoordigt die hoger ligt dan de waarde van de deelneming louter gemeten naar haar intrinsieke waardebestanddelen. Over het algemeen ligt de reden voor deze hogere waarde in het feit dat dank zij die deelneming of extra-deelneming, zeggenschap in de organen van de vennootschap dan wel een significante invloed hierin wordt verworven. De reden kan ook liggen in de positieve synergie die de onderneming, inzonderheid voor zichzelf, kan tot stand brengen met de verwerving van deze deelneming.
Deze bijzondere waarde, die daadwerkelijk de prijs heeft beïnvloed die de onderneming heeft willen betalen om de betrokken deelneming te verwerven, mag niet buiten beschouwing worden gelaten wanneer wordt vastgesteld tegen welke waarde deze deelneming moet worden geboekt in de (niet-geconsolideerde) jaarrekening. Indien een onderneming voor een deelneming een «prijstoeslag» betaalt ter wille van de specifieke economische voordelen die zij ervan verwacht, dan kan zij bezwaarlijk - op gevaar af zichzelf tegen te spreken - tegelijkertijd beweren dat zij voor ditzelfde bedrag een «non-value» heeft gekocht, waardoor het verantwoord zou zijn een waardevermindering te boeken.
Overigens is het evident dat de kost van deze specifieke economische voordelen niet zou kunnen worden gelijkgesteld met bijkomende kosten, zoals makelaarslonen of beurstaksen, die krachtens artikel 28, § 3 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 ten laste mogen worden genomen van de resultatenrekening van het boekjaar in de loop waarvan zij werden gemaakt.
De boeking van een waardevermindering zou slechts verantwoord zijn indien zou blijken dat de door de onderneming geraamde waarde van deze deelneming - grondslag voor de overeengekomen prijs - op een zware vergissing zou blijken te berusten. In dit geval zou de vraag evenwel niet beperkt blijven tot de betaalde prijstoeslag, maar slaan op de totale aanschaffingsprijs.
Tenslotte spreekt het vanzelf dat, mocht zich na de aanschaffing van de deelneming een duurzame wijziging voordoen in ongunstige zin, in de toestand of de vooruitzichten van de vennootschap, deze minderwaarde boekhoudkundig tot uitdrukking moet worden gebracht. Hetzelfde geldt wanneer de bestanddelen die aan deze deelneming een - voor de koper - bijzondere hogere waarde verleenden, (zeggenschap in de vennootschapsorganen - positieve synergie), na de verwerving geheel of ten dele zouden verdwijnen.