CBN-advies 133/4 - Schulden uit de resultaatbestemming : dividenduitkering aan een onderneming die ten minste 25 % bezit van het kapitaal van de vennootschap die het dividend uitkeert
 

Met toepassing van het koninklijk besluit van 6 juli 19971 tot wijziging van artikel 106, §§ 5 en 6 van het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (KB/WIB 92), wordt geen roerende voorheffing ingehouden op het dividend dat een Belgische vennootschap uitkeert aan een andere Belgische of Europese vennootschap, op voorwaarde dat laatstgenoemde vennootschap tijdens een ononderbroken periode van ten minste één jaar een deelneming van minimaal 25 % bezit in het kapitaal van eerstgenoemde vennootschap, zelfs indien, op het ogenblik waarop het dividend wordt toegekend, de termijn van één jaar nog niet is verstreken.

In laatstgenoemd geval moet de vennootschap die het dividend uitkeert, echter een bedrag dat overeenstemt met de roerende voorheffing, inhouden tot op het ogenblik waarop vaststaat dat al dan niet is voldaan aan de voorwaarde dat de deelneming ten minste één jaar ononderbroken moet worden behouden2 .

De Commissie werd gevraagd hoe het deel van het dividend dat wordt ingehouden door de vennootschap die het dividend uitkeert, boekhoudkundig moet worden verwerkt.

Zij is van oordeel dat, aangezien de schuld uit de dividenduitkering bruto3 moet worden geboekt en de belastingschuld, in voorkomend geval, slechts ontstaat wanneer niet meer kan worden voldaan aan de voorwaarde dat de deelneming gedurende ten minste één jaar ononderbroken moet worden behouden, het dividendsaldo ten belope van het bedrag van de roerende voorheffing behouden moet blijven in een rekening 47 ... Schulden uit de bestemming van het resultaat tot op het moment waarop:

  • hetzij de belastingschuld ontstaat (de begunstigde vennootschap heeft haar deelneming van 25 % niet ten minste één jaar behouden);
  • hetzij is voldaan aan de voornoemde voorwaarde en het dividendsaldo aan de begunstigde vennootschap moet worden gestort.

Voorbeeld : op 15 mei van jaar n wordt een dividend van 800 uitgekeerd door vennootschap A waarin vennootschap B sinds 15 februari van jaar n 30 % bezit (vóór 15 februari bezat B 15 % in A). Dit resulteert in de volgende boekingen :

In de rekeningen van A

Bij de opstelling van de jaarrekening4 :

694 Vergoeding van het kapitaal 800  
  aan 471 Dividenden over het boekjaar   800

Bij de dividenduitkering

471 Dividenden over het boekjaar 600  
  aan 55 Kredietinstellingen   600

Indien B, op 15 november van jaar n, 15 % van A verkoopt

471 Dividenden over het boekjaar 200  
  aan 453 Ingehouden voorheffing   200

Indien B, op 15 februari van jaar n+1, nog steeds meer dan 25 % van A bezit

471 Dividenden over het boekjaar 200  
  aan 55 Kredietinstellingen   200

In de rekeningen van B

Bij de dividenduitkering

55 Kredietinstellingen 600  
41 Overige vorderingen 200  
  aan 75 Financiële opbrengsten   800

Wanneer B op 15 november van jaar n 15 % van A verkoopt

67 Belastingen op het resultaat 200  
  aan 41 Overige vorderingen   200

Indien B op 15 februari van jaar n+1 nog steeds meer dan 25 % van A bezit

55 Kredietinstellingen 200  
  aan 41 Overige vorderingen   200

 

  • 1B.S., 30 juli 1997, p. 19487. Dit besluit vloeit voort uit het arrest van het Europees Hof van Justitie van 17 oktober 1996 in de zaak Denkavit International B.V. (nr. C-283/94), VITIC Amsterdam B.V. (nr. C-291/94) en Voormeer B.V. (nr. C-292/94), Jurisprudentie van het Hof van Justitie, 1996/10, P. 5063.
  • 2Artikel 117, § 14 van het KB/WIB 92 zoals ingevoegd door het Koninklijk Besluit van 6 juli 1997.
  • 3Zie terzake advies 133/3 in Bull. CBN nr. 16, april 1985, p. 14.
  • 4Advies 133/3 van de CBN, Bull. CBN nr. 16.