CBN advies 126-6 - Individualisering van de aanschaffingsprijs
Krachtens artikel 18 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 moet elk vermogensbestanddeel afzonderlijk worden gewaardeerd.
De Commissie werd om advies gevraagd in verband met het geval waarin, voor een totaalprijs, een partij gebruikt materieel en gebruikte reserve-onderdelen wordt aangekocht die, mits bewerking of herstelling, opnieuw zouden worden gecommercialiseerd.
Het advies van de Commissie luidt als volgt.
Aangezien het gaat om stukken die - eventueel na bewerking - opnieuw zullen worden verkocht, moeten zij door de koper worden geboekt als voorraadbestanddelen, volgens de gebruikelijke regels ter zake.
Aangezien het gaat om een geheel van bestanddelen die voor een totaalprijs zijn aangekocht, moet de aankoopprijs van elk stuk van die partij zo goed mogelijk worden vastgesteld, door de aankoopprijs voor de hele partij volgens objectieve criteria over alle stukken om te slaan. Het lijkt immers evident dat wie een volledige partij (met talrijke stukken) koopt, de bedongen totaalprijs pas zal willen betalen als hij zich een idee heeft kunnen vormen van de verkoopprijs van ieder stuk afzonderlijk.
Bijgevolg zal enkel wanneer zou blijken dat, bij gebreke van enig objectief criterium, onmogelijk aan elk stuk van de partij een aanschaffingswaarde kan worden toegekend, de partij als dusdanig voor haar totale aanschaffingswaarde mag worden geboekt.
In dit laatste geval moet, via een inventariswaardering waarbij dezelfde criteria worden gehanteerd als voor de vaststelling van de prijs van de partij, de overblijvende voorraadwaarde na verkoop van stukken worden vastgesteld. Deze waardering geschiedt met inachtneming van de principes van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw.
Indien het algemeen genomen verantwoord is bij de raming van de «lagere marktwaarde» van de overblijvende voorraad, rekening te houden met een verlenging van de opslagtermijn, mag hieruit niet worden afgeleid dat het geoorloofd is de aankoopkost van de voorraad volgens een louter forfaitaire methode (bij voorbeeld a rato van 1/3 per jaar) ten laste te nemen. Het lijkt inderdaad weinig waarschijnlijk dat het tempo waartegen de gekochte voorraad wordt verbruikt, zou overeenstemmen met het tempo van dergelijke forfaitaire tenlasteneming. Zulks zou het resultaat grondig vertekenen.
In deze context heeft de Commissie de zogenoemde «cost recovery method» onderzocht, waarbij voorraadafnamen ten laste worden genomen voor hun verkoopprijs, tot uitputting van de totale aankoopprijs van de partij, en vervolgens een nettoresultaat wordt geboekt ten belope van de verkoopprijs van de overblijvende voorraad. Zij is van oordeel dat deze methode moeilijk verenigbaar is met de fundamentele beginselen van het Belgische boekhoudrecht, omdat hierdoor hetzij de uitdrukking van netto- opbrengsten onrechtmatig zou worden uitgesteld, hetzij, in het tegenovergestelde geval, de waardevermindering van de voorraad wellicht niet op correcte wijze zou worden geboekt.