Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht
IBB 2021/06 – Commissionair – Tussenpersoon – Geïndividualiseerde rekeningen
Beslissing van 7 oktober 2021
Voorwerp van de aanvraag
De aanvraag strekt ertoe te vernemen of de roerende goederen die vennootschap X in eigen naam maar voor rekening van vennootschap M verwerkt, alsook de cliëntenrekening die vennootschap X in de hoedanigheid van commissionair opent, (al dan niet) moeten worden opgenomen op de balans.
Beschrijving door de aanvrager
Vennootschap X oefent verschillende dienstactiviteiten uit. Deze bestaan enerzijds uit diensten die worden verleend in eigen naam en voor eigen rekening en, anderzijds, uit diensten die vennootschap X verleent in eigen naam maar voor rekening van vennootschap M.
De diensten die vennootschap X verleent voor rekening van vennootschap M omvatten de verwerking van roerende goederen die nooit eigendom worden van vennootschap X. Deze vennootschap maakt aan vennootschap M de vergoeding over die zij verkrijgt voor de diensten verleend voor rekening van vennootschap M, na aftrek van haar commissie.
Voor de financiering van de roerende goederen, stelt vennootschap M aan vennootschap X fondsen ter beschikking op een geïndividualiseerde cliëntenrekening die door vennootschap X in eigen naam maar voor rekening van vennootschap M werd geopend.
Uit de reële werking van de commissionair en uit het wettelijke statuut van de rekeningen geopend door vennootschap X voor rekening van vennootschap M, blijkt dat noch de roerende goederen, noch de (tegoeden op) bovenvermelde rekeningen behoren tot het vermogen van vennootschap X en dus in geen geval als onderpand kunnen dienen voor schuldeisers van vennootschap X.
Daar de jaarrekening een getrouw beeld dient te geven van het vermogen, de financiële toestand en het resultaat van de onderneming en in de balans van de onderneming haar eigen bezittingen en rechten moeten worden opgenomen, meent vennootschap X dat noch de roerende goederen, noch de rekeningen geopend voor rekening van vennootschap M in haar balans moeten worden opgenomen.
Een commissionair dient de door hem, voor rekening van zijn principaal, geopende rekening, die niet tot zijn vermogen behoort, niet te vermelden op het actief van zijn balans.
Beslissing van het College
Gelet op de artikelen III.93 en III.93/1 van het Wetboek van economisch recht en de voormelde overwegingen beslist het College in de zitting van 7 oktober 2021 dat noch de roerende goederen, noch de tegoeden op de geïndividualiseerde rekeningen moeten worden vermeld op de balans van vennootschap X aangezien deze geen deel uitmaken van het vermogen en in geen geval als onderpand kunnen dienen voor schuldeisers van vennootschap X.
De roerende goederen verwerkt door vennootschap X in eigen naam maar voor rekening van vennootschap M (commissieovereenkomst) blijven eigendom van vennootschap M en maken geen deel uit van het vermogen van vennootschap X, van wie de rechten beperkt blijven tot die van een bewaarder. De roerende goederen moeten niet worden opgenomen in de balans van vennootschap X. Er moet evenwel melding van worden gemaakt in de toelichting bij de niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen.
Wat betreft de geïndividualiseerde cliëntenrekeningen geopend door vennootschap X in eigen naam maar voor rekening van vennootschap M, is enkel vennootschap M eigenaar van de tegoeden die op deze rekeningen staan. Het zakenrechtelijk statuut van deze rekeningen is dus identiek aan dat van de roerende goederen die vennootschap X onder zich houdt. Het gaat om geïndividualiseerde rekeningen waarvan het rekeningtegoed, of beter, de identificeerbare vordering op de bank bij wie de rekening wordt aangehouden, de volle eigendom is van vennootschap M (de begunstigde). De sommen die op deze rekening worden aangehouden, behoren dus niet tot het vermogen van vennootschap X (de commissionair). Aangezien vennootschap X in essentie een lasthebber is die handelt voor rekening van vennootschap M (de principaal), zal enkel vennootschap M en dus niet vennootschap X (de commissionair) de gevolgen van een eventueel faillissement van de derde-contractpartij ondergaan.