CBN-advies 137/8 - Vordering wegens levering van goederen en diensten omgevormd tot renteloze leningen op meer dan 1 jaar
Aan de Commissie werd de vraag gesteld of artikel 27bis, § 2, littera c van het jaarrekeningbesluit dat tot de actualisering van langlopende renteloze vorderingen verplicht, moet worden toegepast op een vordering wegens levering van goederen en diensten (i.e. wegens een verrichting die geleid heeft tot de boeking van een resultaat), die echter bij wijze van tegemoetkoming aan de schuldenaar die in financiële moeilijkheden verkeert, wordt omgevormd tot een renteloze vordering, terugbetaalbaar over verschillende jaren.
Naar het oordeel van de Commissie is genoemd artikel 27bis, § 2, littera c in casu niet van toepassing. Uit de tekst van deze bepaling blijkt immers duidelijk dat de discontoverplichting slechts geldt wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan :
- op het ogenblik waarop de vordering opgenomen wordt in het vermogen van de onderneming, is zij terugbetaalbaar op meer dan één jaar;
- de vordering is renteloos of levert een abnormaal lage rente op;
- de vordering vloeit voort uit een verrichting die tot een resultaat heeft geleid.
De verplichting om de vordering te actualiseren door aan passiefzijde in de overlopende rekeningen het disconto erop te boeken en dit disconto pro rata temporis in de resultatenrekening op te nemen, heeft tot doel dit resultaat, tijdens het boekjaar waarin het werd verwezenlijkt, te corrigeren.
De gestelde vraag slaat evenwel op een toestand die geheel verschillend is. De vordering was op het ogenblik waarop zij in het vermogen van de onderneming opgenomen werd, niet terugbetaalbaar op meer dan één jaar noch renteloos.
Zo niet juridisch - zulks kan worden betwist - dan toch economisch is een totaal verschillende schuldvordering in de plaats van de vroegere gekomen, en deze "schuldvernieuwing" is achteraf gebeurd.
Bovendien moet worden bedacht dat wanneer deze wijziging intreedt na de afsluiting van het boekjaar waarin de opbrengst in resultaat werd genomen, het niet meer mogelijk zal zijn dit resultaat achteraf te corrigeren.
Wat voorafgaat neemt natuurlijk niet weg dat de verplichting - respectievelijk de mogelijkheid - krachtens artikel 31 laatste lid van het jaarrekeningbesluit een waardevermindering te boeken onverminderd van toepassing is op deze vordering.
Dit advies leunt aan bij hetgeen in het Verslag aan de Koning dat het koninklijk besluit van 6 november 1987 voorafgaat is geschreven omtrent de gevolgen van een gerechtelijk akkoord: "Gaat het om renteloze geconsolideerde vorderingen die in het raam van een gerechtelijk akkoord worden gehandhaafd of toegestaan, dan is artikel 27bis niet van toepassing, maar is op grond van de hieruit voortvloeiende minderwaarde de tenlasteneming van een waardevermindering verantwoord".
De vraag kan gesteld worden of in hoofde van de schuldenaar de schuld zou moeten verdisconteerd worden.
Ook hier is het antwoord ontkennend. Het toepassen van een disconto zou leiden tot het boeken van een opbrengst, die geen correctie zou vertegenwoordigen op een onverantwoorde aanschaffingsprijs of op een geboekte kost.
Dit geval is geheel verschillend van een afstand van schuldvordering bij gerechtelijk akkoord, waarvan sprake in advies 143/11
- 1Bull. CBN nr. 13, januari 1984