CBN-advies 148/2 - Vakantiegeld
Overeenkomstig artikel 31, § 1, littera d), van de vierde EEG-richtlijn bepaalt artikel 19, vierde lid van het jaarrekeningbesluit van 8 oktober 1976 zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 12 september 1983 dat "er moet rekening worden gehouden met de kosten en opbrengsten die betrekking hebben op het boekjaar of op voorgaande boekjaren, ongeacht de dag waarop deze kosten en opbrengsten worden betaald of geïnd". Dit lid preciseert verder : "ten laste van het boekjaar moeten inzonderheid worden geboekt ... de bezoldigingen, uitkeringen en andere sociale voordelen die in de loop van een volgend boekjaar zullen worden betaald voor diensten die tijdens het boekjaar of tijdens voorgaande boekjaren zijn verricht.".
Ten gevolge van de toevoeging van deze laatste zin door het koninklijk besluit van 12 september 1983, werd de vraag gesteld of de hiervoor door de ondernemingen te boeken kosten, in het bijzonder wat het vakantiegeld voor bedienden betreft, alleen betrekking heeft op het (enkelvoudig en dubbel) vakantiegeld dat tijdens het volgende boekjaar aan de werknemers dient te worden betaald, of zo het tevens de werkgeversbijdragen op het enkelvoudig vakantiegeld omvat alsook de werkgeversbijdrage van 1,6 % zoals ingevoerd door artikel 1, 3° van het koninklijk besluit nr. 124 van 4 oktober 1983.
Met betrekking tot de werkgeversbijdragen op het enkelvoudig vakantiegeld heeft de Commissie geadviseerd dat, aangezien het gaat om uitgaven die de onderneming zal moeten dragen - met name om de uitbetaling van het vakantiegeld voor in de loop van het verstreken boekjaar door de personeelsleden geleverde prestaties - niet het aan de werknemers uit te betalen bedrag, maar wel de patronale kost van het vakantiegeld in rekening moet worden gebracht. Dit gebeurt op het passief van de balans van het boekjaar waarin de prestaties die het recht op vakantiegeld doen ontstaan, zijn verricht.
Daartegenover staat dat de berekeningsgrondslag voor de werkgeversbijdrage van 1,6 %, ingevoerd bij koninklijk besluit nr. 124 van 4 oktober 1983, impliceert dat deze bijdrage in boekhoudkundig opzicht een kost uitmaakt van het jaar waarin deze schuld effectief ontstaat.