CBN-advies 120/1 - Het begrip "financiële instelling"
Volgens het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 worden de vorderingen op financiële instellingen geboekt onder de rubriek Thesauriebeleggingen of onder de rubriek Beschikbare waarden van het actief van de balans, naargelang het gaat om termijnrekeningen op meer dan één maand, of om tegoeden op zicht of op ten hoogste één maand.
In verband met het begrip financiële instelling werd gevraagd of deze term enkel toepasselijk is op de instellingen die van het publiek deposito's ontvangen (postcheckdienst, banken, openbare kredietinstellingen, spaarkassen, ondernemingen die onder Hoofdstuk I van de wet van 10 juni 1964 vallen, of overeenstemmende buitenlandse instellingen), dan wel of hieronder ook de ondernemingen vallen die, in het kader van een beleid van gecentraliseerd geldbeheer van de ondernemingen behorende tot een zelfde groep, transacties in liquide middelen uitvoeren met dochterondernemingen.
De Commissie is van oordeel dat dergelijke functie van gecentraliseerd geldbeheer ten voordele van ondernemingen die tot eenzelfde groep behoren voor de toepassing van het boekhoudrecht moet worden erkend, zoals en in de mate waarin dit het geval is voor de toepassing van de financiële wetgeving1 en van de fiscale reglementering2 . Bijgevolg heeft de betrokken onderneming de hoedanigheid van financiële instelling, zij het dan uitsluitend in haar relaties met haar dochterondernemingen.
De tegoeden van dochterondernemingen bij hun moederonderneming kunnen dan ook geboekt worden in de rubrieken Thesauriebeleggingen en Beschikbare waarden, voor zover het uiteraard gaat om tegoeden die door hun financiële kenmerken (rentevoorwaarden, financiële aard van vordering, effectieve beschikbaarheid van deze bedragen voor hun titularis op termijn of op zicht) tot deze categorieën van tegoeden behoren.
Wanneer tegoeden op de moederonderneming bij de beschikbare waarden zijn begrepen, dan is het logisch gezien raadzaam - hoewel de tekst daartoe niet verplicht - dit te vermelden in de toelichting als vordering op een verbonden onderneming.
Daarentegen kunnen voorschotten en schulden tussen ondernemingen van éénzelfde groep die niet kaderen in een functie van gecentraliseerd geldbeheer waargenomen door de moederonderneming, niet worden gerangschikt onder de vorderingen op of de schulden tegenover financiële instellingen.